Verzoekschriftprocedure

Kort geding advocaat mr. E.C. Meure heeft – via de Hoge Raad der Nederlanden – weten te bewerkstelligen dat ook in nagenoeg alle verzoekschrift procedures om spoedmaatregelen kan worden gevraagd.

Ook heeft mr. E.C. Meure over dit onderwerp gepubliceerd in de wetenschappelijke literatuur (Kluwer, EB, 2013, aflevering 5):

De voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv en de verzoekschriftprocedure:
“Go, or no go ?”

In het februari nummer van EB (aflevering 2) verscheen een interessant artikel van de hand van mr. Van Yperen – Groenleer getiteld ‘De looptijd van voorlopige voorzieningen’.

Voornoemd artikel ging in op de voorlopige voorzieningen die ex artikel 822 Rv getroffen kunnen worden, voor de duur van het (echtscheiding)geding. Zoals bekend, is de in artikel 822 Rv genoemde opsomming van mogelijk te treffen voorlopige voorzieningen limitatief. Dat laatste maakt dat, waar nodig en gewenst door de rechtzoekende en diens advocaat, in de rechtspraktijk teruggegrepen moet kunnen worden op alternatieven. Maar wat zit er nog meer in “the lawyers toolbox”?

Dit bescheiden artikel zal niet zozeer ingaan op specifieke voorlopige voorzieningen, naast de limitatieve voorzieningen ex artikel 822 Rv die in het kader van de echtscheidingsprocedure getroffen kunnen worden. Ik wil de echtscheidingsprocedure (ten principale) en artikel 822 Rv (“de vovo”) veeleer exemplarisch gebruiken c.q. gebruiken als voorbeeld voor andere verzoekschriftprocedures dan de echtscheidingprocedure. Dit om te bezien of in die overige verzoekschriftprocedures procedureel net zo “kwiek en vitaal” kan worden bewogen als in de echtscheidingsprocedure tot op zekere hoogte het geval is waar het voorlopige ordemaatregelen betreft.

Dit artikel beoogt dus veeleer in te gaan op de mogelijkheden tot het treffen van voorlopige voorzieningen in het kader van “de verzoekschriftprocedure in het algemeen”, en meer in het bijzonder gelet op de vraag of artikel 223 Rv daarin in casu wel of geen rol kan spelen.

Aan wat voor procedures dient u als lezer van dit artikel te denken? Bijvoorbeeld aan de procedure ex artikel 1:401 BW, indien partijpositioneel debat opgestart dient te worden over de vraag of “de alimentatiebeschikking” als gevolg van wijziging van omstandigheden nog wel aan de wettelijke maatstaven voldoet. Stel u wilt voorkomen dat er hangende de verzoekschriftprocedure executiemaatregelen worden getroffen op basis van de te wijzigen beschikking. Maar ook andere procedures zijn denkbaar, zoals bijvoorbeeld die tot vaststelling van vaderschap. Stel uw cliënt vreest dat bepaalde bewijsmogelijkheden illusoir gemaakt zouden kunnen worden, en wenst dat u zekerheidshalve zoveel mogelijk stuurt op “preservatie”.

Er kan, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, in iedere denkbare verzoekschriftprocedure dan ook behoefte bestaan aan verschillende soorten voorlopige voorzieningen voor de duur van de procedure. Een concrete gebod- of verbodsactie laat zich relatief eenvoudig verzinnen. En los daarvan, waarom zou het treffen van voorlopige voorzieningen enkel zijn voorbehouden aan de echtscheidingsprocedure ?

De vraag die zich dan voor zou kunnen doen is of er niet een soortgelijke insteek kan worden gevolgd, naar analogie van het “tandem model” van die echtscheidingsprocedure. Meer in het bijzonder luidt de vraag alsdan of er niet een artikel bestaat dat in algemene zin een soortgelijke functie kan vervullen als artikel 822 Rv voor de echtscheidingsprocedure vervult. Of met andere woorden, een algemeen bezemwagen artikel voor de voorlopige voorziening in het kader van de verzoekschrift procedure. “A maid of all work”.

Voor de dagvaardingsprocedure faciliteert de wet. Immers, de wet biedt soelaas middels de incidentele vordering ex artikel 223 Rv:
(1) Tijdens een aanhangig geding kan iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.
(2) De vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.

Los van het feit dat artikel 223 Rv onderdeel vormt van Titel 2 Rv, met opschrift ‘De dagvaardingsprocedure in eerste aanleg’, en dienovereenkomstig ook melding maakt van de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening, is de vraag gerechtvaardigd of dat artikel niet ook zou mogen gelden voor “die andere procedure ten principale”, te weten de verzoekschrift procedure. Of om het verder door te simplificeren:
Waarom zouden we de ene procedure ten principale wel optuigen met allerlei assesoires, die we aan de andere procedure ten principale onthouden, terwijl er soortgelijke behoeften kunnen (en mogen) bestaan aan de zijde van de rechtzoekenden:

Het procesrecht dient een instrumentele en dienende rol te vervullen, waar het “onder de streep” om het effectueren van materieelrechtelijke aanspraken van rechtzoekenden gaat.

Zoals dadelijk zal blijken, geeft de jurisprudentie op het punt van de analoge toepassing van artikel 223 Rv voor de verzoekschriftprocedure een weerspannig beeld te zien, hetgeen de rechtszekerheid en rechtseenheid niet bepaald ten goede komt.

  1. Zo heeft het Gerechtshof Leeuwarden (LJN: BU6896, 200.095.633/01) onlangs overwogen in rechtsoverweging 5 van laatstbedoeld arrest: “Voorts is het treffen van een voorlopige voorziening op basis van analoge toepassing van artikel 223 Rv evenmin plaats. Dat artikel staat in Titel 2 van Boek 1 van genoemd Wetboek, welke titel uitsluitend van toepassing is op dagvaardingsprocedures. Noch in de algemene bepalingen van titel 1 van Boek 1, noch in de bepalingen betreffende de verzoekschriftprocedure van titel 3 van boek 1, noch in titel 7 betreffende hoger beroep is de mogelijkheid opgenomen om in een verzoekschriftprocedure – anders dan een echtscheidingprocedure – een voorlopige  voorziening te verzoeken. Daaruit moet worden afgeleid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening kan worden verzocht.” In rechtsoverweging 6 werd vervolgens overwogen dat de man niet kon worden ontvangen in zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
  2. En is soortgelijke zin overwoog onlangs eveneens het Gerechtshof te Arnhem (LJN: BN4786, 200.069.578) in rechtsoverweging 3: “De vrouw baseert haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op analoge toepassing van artikel 223 Rv. Daarvoor is echter geen plaats. Dit artikel staat in titel 2 van Boek 1 van genoemd wetboek, welk artikel uitsluitend van toepassing is op dagvaardingsprocedures. Noch in de algemene bepalingen van titel 1 van Boek 1, noch in de bepalingen betreffende de verzoekschriftprocedure van titel 3 van Boek 1, noch in titel 7 betreffende hoger beroep is de mogelijkheid opgenomen om in een verzoekschriftprocedure – anders dan een echtscheidingsprocedure – een voorlopige voorziening te verzoeken. Daaruit moet worden afgeleid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat in een verzoekschriftprocedure een voorlopige voorziening kan worden verzocht. De vrouw dient dan ook in dit verzoek niet ontvankelijk te worden verklaard.” Kortom, in de hogere rechtspraak valt dus onmiskenbaar een “no go” lijn te bespeuren. Echter, die lijn is niet bepaald onomstreden. Wat wil namelijk het geval
  3. De rechtbank Zutphen heeft recentelijk een interessante uitspraak gedaan, namelijk op 29 juni 2011, in de zaak met zaaknummer 122191 FA / RK 998, alwaar op pagina 2 onder het kopje ‘de beoordeling’ werd overwogen: “Juist omdat de mogelijkheid bestaat een procedure tot afwikkeling van huwelijkse voorwaarden bij dagvaarding te beginnen, in welk geval een provisionele vordering kan worden ingesteld op grond van artikel 223 Rv, ligt het voor de hand er van uit te gaan dat ook een provisioneel verzoek mogelijk is wanneer een dergelijke zaak bij verzoekschrift wordt ingeleid. De redenering van het Gerechtshof Leeuwarden van 19 augustus 2010, LJN:BN4786, wordt niet gevolgd. Het feit dat voor verzoekschriftprocedures niet in het algemeen een bepaling is opgenomen omtrent de mogelijkheid tot het treffen van een voorlopige voorziening kan zich naar het oordeel van de rechtbank laten verklaren vanuit het feit dat verzoekschriftprocedures vaak een ander karakter hebben dan dagvaardingsprocedures. Zo is niet altijd sprake van twee partijen en van een geschil tussen die partijen. Daarnaast is het in veel gevallen zo dat in een verzoekschrift procedure minder tijd verstrijkt tussen het moment van indiening en het moment van de uitspraak, zodat minder vaak de behoefte zal bestaan aan het treffen van een voorlopige voorziening. Dat de wetgever de mogelijkheid niet uitdrukkelijk heeft genoemd, kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat de wetgever heeft beoogd het niet mogelijk te maken. Ook het feit dat voorlopige voorzieningen in het kader van de echtscheidingsprocedure wel geregeld zijn maakt dit oordeel niet anders. In de eerste plaats is in die zaken per definitie wel sprake van twee partijen, en daarnaast dient het opnemen van een limitatieve opsomming van mogelijke voorlopige voorzieningen in dat kader naar het oordeel van de rechtbank niet als een uitbreiding, maar juist als een beperking te worden opgevat: andere dan de daar genoemde voorlopige voorzieningen zijn niet mogelijk, waarmee impliciet wordt verwoord dat indien dit niet uitdrukkelijk was bepaald, de te verzoeken voorlopige voorzieningen onbegrensd waren geweest. De vraag of en in hoeverre de onderhavige procedure vergelijkbaar is met de zaak die voorlag in de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 28 maart 2007, LJN:BA3486 kan daarmee onbesproken blijven. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van de vrouw ontvankelijk is.”
  4. Ook in de doctrine is terug te vinden dat men meent dat het mogelijk is in het kader van een verzoekschrift procedure ex artikel 223 Rv te ageren
    • A. Burgerlijk Procesrecht (NOVA), prof. mr. H.J. Snijders c.s., pag. 101. Terzijde: Dit boek betreft “verplichte kost” voor de advocaat stagiaire in het kader van de beroepsopleiding advocatuur;
    • B. Cursusmateriaal JSOF (IMFO), Procesrecht in eerste aanleg 4 september 2012, pagina 17; Kortom, de meningen zijn kennelijk dus ernstig verdeeld. Wat kan de praktijkjurist hier nu tegen ondernemen, anders dan met een lichte frons het zijne of hare ervan denken ? Hoewel de proceseconomie en “het verstand”, in het belang van de rechtzoekende, naar mijn mening, niet zouden moeten nopen tot het opstarten van een separate kort geding procedure naast de lopende verzoekschriftprocedure (wie zit er immers te wachten op een tweede procedure ten overstaan van een andere rechter, in de wetenschap dat de rechter die ten principale gaat oordelen ook prima een voorlopige voorziening zou kunnen treffen), lijkt mij dit vooralsnog geboden. Aan de praktijkjurist (“noblesse oblige”) om dit aan te kaarten bij hen die hier verandering in kunnen brengen, bijvoorbeeld middels aanwending van het rechtsmiddel cassatie in het belang der wet (art. 78 Ro): In het belang van de rechtseenheid, de rechtszekerheid, en de rechtsontwikkeling. Maar bovenal in het belang van de rechtzoekende.

Kort Geding Advocaat

Bent u op zoek naar een advocaat voor een kort geding? Of twijfelt u over de vraag of een kort geding in uw geval tot een oplossing zou kunnen leiden? Neemt u gerust contact met mij op. Ik sta u graag te woord: info@kortgedingadvocaat.com of ga naar contact.

Ga naar contact